Er werd voornamelijk gevist in de Niers nabij de kern van Gennep (het huidige Nierspark), omdat de mensen maar over weinig mobiliteit beschikten. Dit was ook een aantrekkelijke locatie omdat er een slachthuis aan de overzijde van de Niers was gevestigd en het spoelwater daarvan regelmatig via een pijp op de Niers werd geloosd. Deze lozingen trokken vele vissoorten aan zodat er altijd wel vis te vangen was voor de pan. De lozingen van het sanatorium Maria-Oord ongeveer tweehonderd verder stroomafwaarts, werden daarentegen door de vissers niet op prijs gesteld, omdat dat spoelwater een ontsmettingsmiddel bevatte, zodat de vissen die men hier ving niet te eten waren omdat zij naar carbol smaakten.
Verder werd er in de dertiger jaren ook veel gevist op de Niers in de Picardie (ter hoogte van de huidige sporthal). De Niers trad in die tijd veelvuldig buiten haar oevers (bij elke regenbui), ook in de zomer omdat op de bodem liesgras groeide. Deze snelwoekerende planten zorgden ervoor dat de Niers op sommige plaatsen finaal dicht groeide zodat het water op de weilanden kwam te staan. Op deze ondergelopen weilanden en in het buitenbad kon men in die tijd wel een pan vis bij elkaar vissen.
Daarnaast werd er nog gevist op de Horst aan de overkant van de Niers. Ter hoogte van de Bleekstraat lag een platboomschuit in de Niers waarmee de boeren met hun zeis en kruiwagen de overkant konden bereiken om daar gras te maaien voor het vee. Van dit vaartuig maakten ook de vissers die op de Horst gingen vissen gebruik.
Op de Niers was ook een beroepsvisser actief, een nazaat van de gebroeders Van Bergen die destijds het heerlijke visrecht hadden (bij decreet van 2 december 1783 door de koning van Pruisen aan hen verleend). Deze visser (met de bijnaam ‘Joekmus’) viste indertijd met zelf gevlochten palingkorven van dunne wilgentakken (tenen) die over de volle breedte van de Niers op meerdere locaties naast elkaar op de bodem werden gelegd. Ook knoopte hij grove (aan de onderkant verzwaarde) netten om witvis te vangen, welke eveneens over de volle breedte van de Niers werden gespannen. De latere (originele) palingfuiken werden ook door hemzelf geknoopt van katoen en/of zijde. Het tanen van de fuiken (om verrotting tegen te gaan en het schoonmaken te vergemakkelijken) gebeurde met carbolineum. De zoon van de Joekmus – Hentje de Joekmus – heeft het beroepsvissen met fuiken nog volgehouden tot circa 1960. Toen is hij gestopt omdat er te veel fuiken weggehaald en/of vernield werden waardoor er voor hem geen droog brood meer te verdienen viel en hij op een fabriek is gaan werken. Op een later tijdstip ging hij nog wel fuiken zetten, maar als hobby om de stropers te slim af te zijn.
Het onderlinge wedstrijdvissen vond plaats in het Riet (in de Looi) en verliep in die tijd als volgt. Eerst verzamelen bij clubhuis Hotel De Kroon voor de nummerverloting. Vervolgens vertrok men lopend naar het Riet om daar gedurende anderhalf uur te vissen. Na afloop werden de gevangen vissen gemeten (in de lengte) en door de bestuursleden verzameld. Zij kenden namelijk altijd wel een familie die vis op het menu had staan maar dat niet kon betalen zodat een gratis portie vis meer dan welkom was. De prijsuitreiking vond ’s avonds plaats in het clubhuis waarna een genoeglijk samenzijn volgde en men elkaar vertelde hoe groot die ene vis wel niet was die door lijnbreuk was verspeeld.
Na de oorlog kwam er abrupt een einde aan het vissen in het Riet omdat nagenoeg de gehele vispopulatie gestorven was door onwetendheid van de knecht van de verpachter, die op de oever de spuit van de gewasbestrijdingsmiddelen had schoongemaakt en de kwalijke bestrijdingsmiddelen zodoende met het spoelwater in het ven had geloosd. Kapitale vissen werden door de vissers opgeruimd: grote snoek, karper, zeelt, palingen en andere bekende soorten witvis. Nadien werd besloten geen pootvis meer in het Riet uit te zetten, omdat het zeer wel mogelijk was dat de bestrijdingsmiddelen door regenval zouden afstromen naar het Riet en er te zijner tijd weer een catastrofe zou plaatsvinden.
De nationale viswedstrijden werden gehouden in de Maas nabij het Genneperhuis. Na 1929 – toen de Maas gestuwd was – werd er meer gevist op de Maas in de Maaskemp.
In 1941 werd in de Maas het gemeentelijke zwembad van Gennep aangelegd tussen de tweede en de derde krib (vanaf de spoorbrug gerekend stroomopwaarts). Er was een loopbruggetje gemaakt van 60 centimeter breed met afrastering tot op de bodem, zes meter vanaf de kant met een lengte van 62 meter en een diepte van maximaal 80 centimeter (tussen de kribben) voor de ongeoefende zwemmers. De gediplomeerde zwemmers mochten in het zogenaamde diepe bad, dat werd begrensd door de loopbrug en een gespannen drijflijn tussen de kop van de kribben. Het buitenbad was bereikbaar via een onverhard fietspad tussen de weilanden door. Van deze ontsluiting van de Maasoever maakten ook de hengelaars gebruik om te gaan vissen op de kribben.
Tussen de eerste en de tweede krib lag een roeiboot (met bun) op anker van een Gennepse beroepsvisser die viste met repen op paling en met drijfnetten op brasem. Ook enkele hengelaars uit Gennep beschikten in die tijd al over een visboot. Zij visten aan de overkant van de Maas tussen de kribben met de boot afgemeerd aan twee staken. Een goede visstek was de middelste pijler van de spoorbrug welke alleen te bereiken was met een boot. Er was na de oorlog nog maar weinig beroepsscheepvaart welke voor het grootste gedeelte bestond uit schepen die getrokken of geduwd werden door een sleepboot. Het was vooralsnog niet gevaarlijk om op de Maas te vissen.
Bij slechte weersomstandigheden waren de vissers altijd welkom bij de badmeester om in het gebouwtje te schuilen voor de regen (er waren dan toch geen zwemmers). De badmeester Toon, die zelf een goede visser was, heeft menige beginnende hengelaar les gegeven. In het najaar wanneer het zwembad gesloten was werd er veel gevist in het zwembad, waar dan altijd de zogenaamde snoekvisjes te vangen waren (aasvisjes voor de snoekvissers). Na de legendarische Toon werd de zoon van een bekende café-filmzaal-uitbater de nieuwe badmeester en werd het vissen in het zwembad verboden. Het zwembad in de Maas werd in 1954 afgebroken en verplaatst naar de Paesplas, met name vanwege de toegenomen vervuiling van het maaswater.